Et puis je fume

Mijn hoofd lijkt wel op een luchtballon maar u hoeft er niet in te prikken om dat te geloven. De voorbije maanden zweef ik. Niet op wolkjes, daarvoor is het aantal mannen in mijn leven dat me naar hogere sferen brengt te dun gezaaid en daarbij ook ingenomen door óf hun ego óf door even rondborstige maar tactvollere deernes die je wél zonder gêne aan je vrienden kan voorstellen. Ik neem hen niets kwalijk. Dit vogeltje is nu eenmaal grofgebekt en zal blijven zingen tot er iemand appelmoes van conserven voor haar maakt.

Mijn writer’s block is hoegenaamd niet verdwenen. Dit is maar een neerslag van mijn emoties, melancholie en idealisme omgevormd tot een hoopje woorden van weinig inhoud. Als u had gehoopt op een vrolijk bericht, stel ik voor dat u op dat rood-witte kruisje rechtsboven klikt en een aflevering HIMYM opzet.
De laatste tijd vind ik mezelf absoluut geen fijn persoon. Zelfkennis is een blok aan mijn pigmentloos been en toch blijf ik ernaar op zoek als Jozef K naar gerechtigheid. Begrijp me vooral niet verkeerd; ik blijf tooghangen met mijn homies, praatjes maken met medestudenten aan de ingang van de campus (als ik nog eens naar de les ga, that is) en gewillig luisterend oor spelen voor elke hij-stak-zomaar-zijn-vinger-in-mijn-gat-en-ik-denk-dat-ie-me-nu-niet-meer-aantrekkelijk-vindt-vriendin. Ze doen meer dan eens hetzelfde voor mij. Maar een heerlijke koffie met je bff of een geile wip op een vreemde achterbank veranderen weinig aan de essentie: soms hoeft het allemaal niet meer.

My dearest Ruby maakte me attent op de laksheid van de jeugd. Ze heeft zowaar een punt, maar ik heb geen droom om na te jagen. Gerechtsjournalistiek, ja, maar daarvoor moet ik eerst door de sleur (ja, na zes jaar studeren wordt het een sleur) van eindeloze cursussen, proffen zonder lerarenfingerspitzengefühl, studentenjobjes aan studentikoze lonen en stages waar je je leergeld verdient door je uit de naad te werken voor projecten waar al de rest zich te goed voor voelt.

De drang om er gewoon de brui aan te geven, is soms ondraaglijk groot. Dan wil ik alles achterlaten, een ticket boeken voor Borneo en daar mijn lieve leven wijden aan de verzorging van Orang-oetanweesjes. Ik droom er zowaar van, tot ik besef dat ik me zal moeten prostitueren om te kunnen overleven (en aan luxe-escortes hebben ze aldaar geen nood), ik al moe word van de administratieve rompslomp die het met zich meebrengt om mijn domicilie hier op te zeggen en zo mijn ouders hun kindergeld af te nemen en dan nog niet de zekerheid hebben dat je daar überhaupt wél gelukkig zal zijn.

Dus berg je die fantasie maar weer op, merk je dat half december nadert en maak je dus maar weer flink je blokschema dat gegarandeerd na een week al vol staat met ‘dat haal ik dan wel in’-pijlen. Het is soms zo intriest, dat zogenaamde schoon leven en als je de Grote Mensen mag geloven, zal het er alvast niet op beteren.

Feest.