Smell my finger

Terwijl u dit stuk leest, mag u zich gerust voor de geest halen hoe ik om de zeven woorden mijn neus ophaal, om de vier zinnen een kleenex uit de doos trek en om de dertien minuten mijn longen door mijn keelgat naar buiten probeer de jagen.

Maak je geen zorgen, het wordt geen blog over ziek zijn. Er valt ook weinig nieuws te vertellen. You feel like shit. The end. Waar het wel over gaat, is mijn klein, schattige reukorgaan. Net zoals mijn handen is mijn neus niet verder geraakt dan de foetale fase. Gelukkig kan ik er wel meer mee doen dan de doorsnee 20 weken oude vrucht.

Deze Niagara Falls van snot heeft me het kleinood in het midden van mijn sproetige kop des te meer doen appreciëren. Iets vanzelfsprekend zoals was sorteren is nog nooit zo’n zware opdracht geweest. Ik kan gewoon niet meer uitmaken of ik ergens walgelijk in gestonken heb of niet, met als gevolg dat ik de afweging moet maken of ik a) mijn huisgenote laat ruiken en haar smetvrees weer de hoogte in jaag; b) het risico neem om het te blijven dragen en zo mijn sociaal leven op een paar uur in de dieperik stort; c) het simpelweg in de was gooi en de groene deerne in mij kwel met schuldgevoelens omwille van een mogelijke water- en energieverspilling.

Ik ben een sucker voor geuren, of het nu die van mijn oma, mijn kat, mijn babyknuffels of mijn mannen zijn. Geen van mijn vrijers droeg hetzelfde parfum. Als ik in de supermarkt sta aan te schuiven aan de kassa, of ik zit op de bus naar huis; als ik de geur van iemand die me dierbaar is opmerk, kijk ik schichtig om me heen op zoek naar een glimp of krimp ik ineen door de plotse baksteen in mijn maag. Mijn allereerste vriendje droeg Polo van Ralph Lauren, wat blijkbaar nog steeds populair is bij de huidige lichting zeventienjarigen. De hoeveelheid nostalgische buien die ik over me heen heb voelen spoelen als ik me na 16u in het centrum waag, zijn niet meer op twee handen te tellen. Een kerel die me met gladde praatjes en eindeloze traktaties in zijn bed probeert krijgen, is eraan voor de moeite als ik merk dat hij naar mijn-vader-op-familiefeesten ruikt.

De vreemdste geurontdekking die ik onlangs deed, was merken dat mijn thuis plots anders ruikt sinds ik er niet meer woon. Gewenning is op dat vlak een bijzonder vreemde evolutie. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit niet meer de drang zal voelen om erin te gaan rollen als de geur van vers gemaaid gras mijn neus prikkelt, of om mijn schoenen uit te doen nadat een warmteonweer de straat heeft doen stomen. Anderzijds hoop ik dat die evolutie zich wel doorzet, zodat ik ooit in staat ben om hem te zien zonder een beetje sterven vanbinnen als ik zijn wang kus en het borsthaar waar ik zo vaak mijn neus in heb begraven een vleugje Hugo Boss vrijgeeft.

Mijn raam staat open en ik hoor de duiven kirren op ons koertje. De snertbeesten maken er een puinhoop van. Ik kan het niet behelpen, maar ik glimlach omdat ik na vier dagen eindelijk weer iets ruik, al is het de geur van de vuilniszakken die in deze temperaturen waarschijnlijk een triljoen maden zullen grootbrengen.